
Op dit moment zijn de meeste ondernemingsactiviteiten van de overheid (provincies, gemeenten, waterschappen et cetera) nog niet onderworpen aan de heffing van vennootschapsbelasting. Dit is de Europese Commissie al jaren een doorn in het oog, omdat hierdoor sprake is van oneerlijke concurrentie. De door Brussel uitgeoefende druk is de aanleiding voor een belangrijke wetswijziging.
Veel meer (in)directe overheidsondernemingen gaan vanaf 2016 te maken krijgen met vennootschapsbelastingplicht. Belastingplichtige overheidsondernemingen zijn dan over de door hen behaalde winsten 20 procent/25 procent vennootschapsbelasting verschuldigd. Op 26 mei 2015 is het wetsvoorstel ‘Modernisering Vpb-plicht overheidsondernemingen’ door de Eerste Kamer aangenomen. De wet treedt met ingang van 1 januari 2016 in werking.
Wanneer vennootschapsbelastingplicht?
Vennootschapsbelastingplicht is aan de orde als overheden met een activiteit een onderneming drijven. Dit is hetzelfde criterium als gebruikt wordt in de inkomstenbelasting om te bepalen of iemand een onderneming drijft. Hierbij is vooral van belang dat sprake is van deelname aan het economisch verkeer en niet alleen van interne activiteiten.
Ook als er geen sprake is van een materiële onderneming, kan er toch sprake zijn van vennootschapsbelastingplicht. Dit is het geval als er duurzaam overschotten worden behaald of als met de activiteiten in concurrentie wordt getreden met ondernemingen in de marktsector. Dit bevestigt dat het voorkomen van mogelijk oneerlijke concurrentie een belangrijk motief is voor de nieuwe regeling.
Op basis van de nieuwe wetgeving gaat de vennootschapsbelastingplicht gelden per overheidsonderneming (bijvoorbeeld een gemeente), voor alle ondernemingsactiviteiten die de overheidsonderneming uitoefent. Dit biedt een aantal voordelen. Zo kunnen winsten van de ene ondernemingsactiviteit worden verrekend met eventuele verliezen van een andere, mits beide activiteiten door dezelfde overheidsonderneming worden uitgeoefend. Daarnaast is het verschuiven van vermogensbestanddelen van de ene naar de andere ondernemingsactiviteit mogelijk zonder fiscale afrekening.
Ook ondernemingsactiviteiten die zijn ondergebracht in een aparte rechtspersoon, zoals bijvoorbeeld een nv/bv/coöperatie of een stichting (de indirecte overheidsondernemingen), zijn vanaf 2016 vrijwel altijd aan de vennootschapsbelasting onderworpen. Slechts in een zeer beperkt aantal gevallen kan sprake zijn van een vrijstelling.
Voor een aantal specifieke activiteiten van de overheid geldt een vrijstelling, namelijk voor:
- interne activiteiten
- overheidstaken en publiekrechtelijke bevoegdheden
- samenwerkingsverbanden
- quasi uitbesteding
De resultaten die worden behaald met deze activiteiten zijn niet belast, tenzij ervoor wordt gekozen om deze toch in de heffing te betrekken (bijvoorbeeld als deze verliesgevend zijn en kunnen worden verrekend met belaste activiteiten).
De overgang naar belastingplicht
Voor overheidsondernemingen is het zaak om dit jaar te beoordelen voor welke activiteiten zij met de nieuwe wetgeving te maken krijgen en om zich goed voor te bereiden op de komende vennootschapsbelastingplicht. Denk hierbij bijvoorbeeld aan het inrichten van de administratieve organisatie.
Daarnaast zullen veel overheidsondernemingen de fiscale openingsbalans per 1 januari 2016 op moeten maken ten behoeve van de aangifte vennootschapsbelasting 2016. Alle vermogens-bestanddelen van hun ondernemingsactiviteiten moeten daarin worden opgenomen voor de waarde in het economisch verkeer. Het inrichten van de financiële administratie in het kader van vennootschapsbelastingplicht en het opstellen van de fiscale openingsbalans blijkt in de praktijk vaak een zeer complexe en tijdrovende exercitie.
Bron: Abab.nl