
De Hoge Raad heeft geoordeeld dat ook rechtspersonen aansprakelijk kunnen worden gesteld voor onbetaald gebleven vennootschapsbelastingschulden van een verkochte deelneming. Ook geeft de Hoge Raad regels voor de verdeling van de bewijslast.
Op grond van de Invorderingswet is degene die aandelen in een vennootschap verkoopt onder bepaalde voorwaarden aansprakelijk voor een evenredig gedeelte van de vennootschapsbelasting die verschuldigd is aan het einde van het jaar waarin de vervreemding plaatsvindt en over de drie daaropvolgende jaren, voor zover die belasting toerekenbaar is aan op het vervreemdingstijdstip aanwezige stille en fiscale reserves (bijvoorbeeld de herinvesteringsreserve). De voorwaarden om tot aansprakelijkstelling te komen luiden, kort gezegd, als volgt:
- De aandeelhouder hield, al dan niet samen met zijn partner en zijn bloedverwanten in de rechte lijn, ten minste een derde gedeelte van het geplaatste aandelenkapitaal.
- De bezittingen van de vennootschap bestonden op het vervreemdingstijdstip in belangrijke mate (voor ten minste 30%) uit beleggingen.
- Het vermogen van de vennootschap is in de vijf jaren voorafgaande aan de vervreemding, in het vervreemdingsjaar zelf, of in een van de drie daaropvolgende jaren verminderd door andere oorzaken dan de normale bedrijfsuitoefening.
Ook rechtspersonen
De Hoge Raad heeft onlangs beslist dat niet alleen natuurlijke personen, maar ook rechtspersonen geconfronteerd kunnen worden met de hierboven genoemde aansprakelijkstelling. De voormalige aandeelhouder is echter niet aansprakelijk voor zover deze bewijst dat het niet aan hem te wijten is dat het vermogen van de vennootschap ontoereikend is voor het voldoen van de verschuldigde vennootschapsbelasting. Deze uitzondering op de hoofdregel stond centraal in een recent door de Hoge Raad gewezen arrest.
Casus
Belanghebbende was enig aandeelhouder van X bv, die op haar beurt alle aandelen hield in A bv. X bv heeft haar belang in A bv op 30 december 2005 aan een derde (J bv) overgedragen. J bv en A bv zijn vervolgens op 27 april 2010 failliet verklaard. A bv heeft geen aangifte vennootschapsbelasting 2005 meer ingediend. De ambtshalve vastgestelde aanslag over dat jaar is onbetaald gebleven. De Ontvanger heeft belanghebbende aansprakelijk gesteld voor de betaling van deze belastingschuld. In geschil is of deze aansprakelijkstelling terecht is.
Zorgplicht
Hof Amsterdam stelt de Ontvanger in het gelijk en overweegt dat belanghebbende niet heeft voldaan aan de op hem rustende zorgplicht. Belanghebbende had geen goede gronden om aan te nemen dat J bv bereid zou zijn om de fiscale verplichtingen van A bv na te doen komen. In cassatie houdt dit oordeel echter geen stand. Op het tijdstip waarop de aandelen werden verkocht was het vermogen van A bv toereikend om de op dat moment verschuldigde vennootschapsbelasting te voldoen. Het vermogen van de vennootschap is pas daarna verminderd. In een dergelijke situatie is de verkopende aandeelhouder slechts dan aansprakelijk indien hij wist of behoorde te weten dat de koper de verhaalsmogelijkheden van de Ontvanger zou frustreren door het uitvoeren van buiten de normale bedrijfsuitoefening liggende handelingen, zoals het onttrekken van vermogen aan A bv. De bewijslast ten aanzien van het ontbreken van wetenschap ligt overigens wel bij belanghebbende. De Hoge Raad verwijst de zaak voor verdere behandeling en beslissing naar Hof Den Haag.
Bron:
- Hoge Raad 16 oktober 2015, 14/01684, ECLI:NL:HR:2015:3080
- Hoge Raad 16 oktober 2015, 14/02700, ECLI:NL:HR:2015:3081