
Een paar dagen geleden nam ik deel aan een conferentie over het beleid van de ECB. Het programma was zo opgezet dat één spreker zich kritisch uitliet over het ECB-beleid, een andere spreker (ik) het beleid verdedigde en een derde de ‘visie van Duitsland’ verwoordde.
Ik zal de discussie hier samenvatten door de argumenten van de andere sprekers en mijn reactie daarop te bespreken. Ik heb deze tekst niet aan de andere sprekers voorgelegd, dus ik weet niet of zij vinden dat ik hun visie hier correct weergeef. Ik noem daarom hun namen niet.
Het (zeer) kritische oordeel over het ECB-beleid berustte op drie pijlers. Ten eerste werd gesteld dat de ECB niet is opgezet om inflatiedoelen te halen en dat de kwantitatieve verruiming de facto onwettig is. Kwantitatieve verruiming op de schaal die de ECB toepast, is hetzelfde als monetaire financiering, ook al heeft de ECB een slimme manier gevonden om te beargumenteren dat dit niet zo is. Het tweede argument was dat de ECB de huidige economische situatie verkeerd inschat. En ten derde doen de zeer lage rentestand en de kwantitatieve verruiming meer kwaad dan goed.
De ‘visie van Duitsland’ bevatte veel punten, maar ik wil hier alleen het argument naar voren halen dat het ECB-beleid enorme problemen veroorzaakt voor (levens-) verzekeringsmaatschappijen. In het verlengde daarvan ondervinden Nederlandse pensioenfondsen ook problemen als gevolg van de zeer lage rentestand.
Moet de ECB inflatiedoelen nastreven?
Dit vind ik een ingewikkelde discussie. Ik was niet aanwezig bij de ECB-besprekingen over het strategisch kader van de bank. Het is heel goed mogelijk dat de ECB zich oorspronkelijk niet op inflatiedoelen wilde richten. Maar de tijden veranderen en ik denk dat we de ECB nu feitelijk wel moeten beschouwen als een instelling die zich richt op inflatiedoelen.
Lees meer over het oordeel over het ECB-beleid in de Macro Weekly van ABN AMRO