
Op vrijdag 1 juli 2016 heeft staatssecretaris Wiebes antwoord gegeven op Kamervragen gesteld door Van Weyenberg over het bericht ‘Opdrachtgevers haken af door afschaffing VAR’.
In het antwoord op de eerste vraag – om een reactie op het bericht – adviseert Wiebes opdrachtgevers om niet bevreesd te zijn voor de Wet DBA. Hij benadrukt nogmaals dat het systeem niet is veranderd; wat onder het VAR-regime geen dienstbetrekking was, is dit evenmin onder de Wet DBA. Wiebes raadt daarbij opdrachtgevers aan om op de website van de Belastingdienst te kijken welke modelovereenkomsten er al zijn en of er een kan worden gebruikt. Door te werken met een modelovereenkomst kunnen partijen, net als onder de VAR, vooraf zekerheid krijgen dat er geen loonheffingen verschuldigd zijn, aldus Wiebes.
Schijnzekerheid
Echter, voorwaarde is wel dat partijen dan conform de (summier) opgestelde modelovereenkomst in de praktijk werken. Maar wat als dat nu niet het geval is? Dan is er geen zekerheid vooraf, maar dat weet men pas achteraf (als de Belastingdienst komt controleren en tot het oordeel komt dat niet conform de modelovereenkomst wordt gewerkt). Dit impliceert dan een soort schijnzekerheid. Het advies van Wiebes om een modelovereenkomst te gebruiken en in de praktijk conform deze overeenkomst te werken, gaat te ver: moeten partijen dan exact gaan werken zoals de Belastingdienst in algemene zin meent hoe het bij een opdracht hoort te gaan? Dit kan toch niet van partijen verwacht worden en werkt in de meeste gevallen toch niet?
Veel modelovereenkomsten worden afgewezen
Daarnaast valt op dat van de 950 voorgelegde en beoordeelde modelovereenkomsten slechts 200 zijn ‘goedgekeurd’ en 750 zijn ‘afgewezen’, wat wil zeggen dat de Belastingdienst geen zekerheid vooraf kon verlenen dat de voorgelegde overeenkomst altijd tot werken buiten dienstbetrekking zal leiden. Kortom, die voorafgaande zekerheid waar opdrachtgevers op dit moment zo’n behoefte aan hebben lijkt slechts voor enkele gevallen te zijn weggelegd.
Arbeidsrecht is het uitgangspunt
Desalniettemin benadrukt Wiebes steeds dat het systeem niet is veranderd en dat het arbeidsrecht het uitgangspunt is. Dit zou enigszins een geruststelling moeten zijn voor de heersende angst en terughoudendheid bij opdrachtgevers op dit moment. Als er arbeidsrechtelijk gezien geen sprake is van een arbeidsovereenkomst, dan zou er niet gevreesd hoeven te worden voor het aanmerken van een dienstbetrekking door de Belastingdienst. Een goede arbeidsrechtelijke beoordeling van de betreffende arbeidsrelatie is dus de eerste en voornaamste stap.
Vervolgens zullen de afspraken tussen partijen moeten worden vastgelegd in een deugdelijke overeenkomst. Of dit laatste een door Wiebes aangeraden modelovereenkomst is, valt te betwijfelen. Los van de vraag of de modelovereenkomst wel volstaat gezien de feitelijke werkwijze, zijn voor veel opdrachtgevers ook andere afspraken van belang, zoals bescherming van intellectueel eigendomsrechten en geheimhouding. Deze aspecten worden in de meeste modelovereenkomsten niet of onvoldoende gewaarborgd. Zie hiervoor ook het artikel van Joost Becker ‘IE-rechten opdrachtgevers niet gewaarborgd in ZZP-modelovereenkomst van Belastingdienst‘.
En nogmaals antwoorden
Op dinsdag 5 juli 2016 heeft staatssecretaris Wiebes opnieuw antwoord gegeven op Kamervragen. Dit keer op de Kamervragen van de leden Ziens en De Vries (VVD) over de berichten ‘politiek neemt zzp’ers niet serieus’ en ‘Zzp’er in de war door wet tegen schijnzelfstandigheid’.
De antwoorden bevatten weinig nieuws. De boodschap van Wiebes lijkt vooral te zijn dat hij bekend is met alle kritische geluiden en de Belastingdienst druk in gesprek is met alle betrokken partijen, waaronder tientallen brancheorganisaties, over de Wet DBA en knelpunten hierbij. Wiebes adviseert opdrachtgevers nogmaals om niet bevreesd te zijn over de Wet DBA en om een modelovereenkomst te gebruiken en dienovereenkomstig te gaan werken. Maar of dat nu de oplossing is?
Auteur: Renate Peijs-Schoester, Dirkzwager