
De overheid kan wel willen dat we langer doorwerken, maar voorlopig daalt het aandeel werkenden na het vijftigste levensjaar sterk, zo blijkt uit het rapport Aanbod van Arbeid 2016 van het Sociaal Cultureel Planbureau.
Zoals bekend gaat de AOW-leeftijd stapsgewijs omhoog naar 67 jaar in 2021. Daarna wordt de leeftijd van de ouderdomswet gekoppeld aan de levensverwachting. Doel hiervan is om de verhouding tussen productieve en niet-productieve tijd in de loopbaan beter met elkaar in evenwicht te brengen, om zodoende met name de AOW en het pensioenstelsel betaalbaar te houden.
Maatschappelijke uitdaging
De huidige praktijk wijst echter uit dat werknemers niet staan te popelen om langer door te werken. De gemiddelde leeftijd waarop werkenden met pensioen willen gaan, ligt al jaren rond de 61 jaar en houdt dus geen gelijke tred met het stijgen van de pensioengerechtigde leeftijd. Het rapport toont tevens aan dat de arbeidsdeelname aan het eind van de carrière, ook ruim voor het vijfenzestigste levensjaar, nog relatief gering is. Momenteel daalt het aandeel werkenden na het vijftigste levensjaar sowieso nog erg sterk. Kortom, er wacht nog wel een forse maatschappelijke uitdaging om de arbeidsdeelname, ook op hogere leeftijd, te realiseren.
Vooral laagopgeleide ouderen relatief vaak gezondheidsproblemen
Een aandachtspunt bij het verder opschuiven van de AOW-leeftijd is de rol van gezondheid bij de arbeidsdeelname. De ervaren gezondheid van mensen neemt af naarmate ze ouder worden. Van de laagopgeleide werkenden geeft bijna 15 procent aan een zeer goede gezondheid te hebben, bij wo-opgeleiden is dat het dubbele. Langer doorwerken zou dus met name voor de lager opgeleiden problematisch kunnen zijn. Zij hebben niet alleen minder kansen op de arbeidsmarkt vanwege hun opleidingsniveau en leeftijd, maar ook vanwege hun grotere kans op gezondheidsproblemen.