
Leidinggevenden zouden professionals moeten zijn. Helaas blijkt de realiteit anders. Van hoogleraar Jan de Vuijst mogen deze zogenoemde superieuren weleens getoetst worden. ‘Na aantoonbare kennis, vaardigheden en ervaring mag zo iemand zich ‘meester in zijn vak’ noemen.’
Hoogleraar Jan de Vuijst noemt leiderschap een vak apart. Niet iedere Jan met de korte achternaam zou zich leidinggevende moeten kunnen noemen. ‘Echte professionals moeten punten halen, cursussen volgen en kunnen aantonen dat ze hun professie uitoefenen. Ze moeten lid zijn van een vakvereniging en ‘meesterschap’ ontwikkelen in een soms als ladder opgebouwde (internationale) systematiek. Na aantoonbare kennis, vaardigheden en ervaring mag zo iemand zich ‘meester in zijn vak’ noemen. Maar leidinggevenden kunnen jaar na jaar hun werk blijven doen zonder dat iemand hun professionaliteit toetst.’
Zie ook: ‘Millennials staren zich niet blind op leiderschap’
De hoogleraar vindt de ‘ideale leider’ een grap. ‘Een rare mythe in leiderschapsland is nog steeds dat een goede leidinggevende van alle markten thuis moet zijn. In feite betekent het dat de natuurlijke talenten van een leidinggevende er kennelijk niet toe doen. Het ontwikkelen van een leidinggevende krijgt dan het karakter van deficiëntie-onderwijs; wat iemand niet kan of weet mag hij bijleren. Voor het werkelijk ontwikkelen van meesterschap is het echter veel effectiever om juist voort te bouwen op wat iemand al van nature goed kan.’
Veel plezier, maar weinig kwaliteiten
Een leidinggevende mag plezier in zijn werk hebben, maar dat verleent hem of haar nog geen startkwalificatie. De Vuijst: ‘Iedereen heeft in zijn leven wel dingen die hij niet zo goed kan of waar hij niet zoveel plezier aan ontleent. Evenzogoed – en gelukkig maar – zijn er verschillende dingen waar hij goed in is en bovendien leuk vindt. Maar in de loop van iemands carrière ontstaan er ook activiteiten waar hij wel goed in is, maar weinig plezier aan ontleent. Vaak zijn dat routineuze dingen. Of andersom: iemand kan ergens veel plezier in hebben, maar er niet goed in zijn. Het wordt al anders wanneer iemand er veel plezier in heeft vergaderingen voor te zitten, maar dat eigenlijk niet goed kan. Daar begint ook zijn omgeving last van te krijgen.’
Pijnlijk en verrast
Juist in de narigheden kan een leidinggevende zich als meester ontpoppen: door de zure appel heen bijten. ‘De betrokkene zal dus aan de slag moeten om wat hij leuk vindt ook goed te leren doen. Een lastig domein overigens, omdat feedback van de ‘slachtoffers’ niet erg welkom is. De zaken die iemand niet leuk vindt en waar hij ook nog eens niet goed in is: kappen. Dat kan niet altijd, maar wie zich eenmaal voorneemt dat aan te kaarten in zijn professionele omgeving zal verrast zijn over de herkenning (soms ook een beetje pijnlijk) en de onvermoede mogelijkheden om werkelijk te stoppen met vervelende, moeilijke dingen,’ aldus de hoogleraar.