
De Brexit is begonnen. Jan Willem Velthuijsen en Jan-Willem Thoen zien mogelijkheden voor het Nederlandse bedrijfsleven om het Britse vertrek uit de Europese Unie te exploiteren.
Econoom Jan Willem Velthuijsen en Senior director Jan-Willem Thoen (PwC) ‘De uittreding van het VK – de derde belangrijkste handelspartner van Nederland – heeft significante invloed op de positie van Nederland. De handelsbelemmeringen als gevolg van de uittreding van het VK uit de EU zal op een deel van deze werkgelegenheid negatieve invloed hebben. Denk maar aan de container met bloemen die een dag aan de grens moet wachten.’
Zie ook: ‘Nederlandse bedrijven zijn bang voor ongelijk speelveld door Brexit’
Kansen ondanks vestigingsklimaat
De Brexit biedt volgens het tweetal tevens kansen voor de Nederlandse economie. ‘Britse bedrijven willen zoveel mogelijk directe toegang willen houden tot de EU interne markt nadat de Brexit een feit is. Derhalve zal voor hen een stevige aanwezigheid in de EU noodzakelijk zijn om de negatieve effecten van de uittreding te beperken. Dit alles biedt kansen voor Nederland. Nederland staat bij grote investeringsbeslissingen nu al goed op de kaart vanwege de sterke infrastructuur, het stabiele politieke klimaat, de aanwezigheid van veel internationale bedrijven en de open economie.’ Velthuijsen en Thoen plaatsen daarbij wel de kanttekening dat Nederland de afgelopen jaren heeft ingeboet op haar concurrerende vestigingsklimaat.
Brits opstapje
Een nieuw kabinet kan volgens Velthuijsen en Thoen helpen om van Nederland een ‘stepping stone’ in de Europese Unie te maken. ‘Er is echter wel een aantal punten waar Nederland naar onze mening nog stappen moet zetten om deze rol te vervullen. ‘Ten eerste is het Nederlandse vennootschapsbelastingtarief relatief hoog (vergelijk het VK met 18 procent en Ierland met 12,5 procent). Een significante verlaging van dit tarief eventueel in combinatie met een verdere verbreding van de grondslag is noodzakelijk om überhaupt op de shortlist van buitenlandse investeerders te komen en de voor de Nederlandse economie belangrijke (Europese) hoofdkantoren aan te trekken.’