
Een verkoopvoornemen verhindert volgens de Hoge Raad niet dat zakelijke motieven voor die splitsing aanwezig kunnen zijn. “Het Hof heeft terecht de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting van toepassing geacht”, stelt Wiebe Dijkstra, partner bij accountants- en adviesorganisatie Deloitte.
Overdrachtsbelasting wordt geheven bij de verkrijging van in Nederland gelegen onroerende zaken of van rechten waaraan deze zijn onderworpen. Dijkstra: “Hiermee wordt gelijkgesteld de verkrijging van een kwalificerend belang in rechtspersonen waarvan de bezittingen grotendeels bestaan uit onroerende zaken. Bovendien moet ten minste 30 procent van die bezittingen in Nederland gelegen vastgoed betreffen. Tevens geldt een exploitatie-eis.”
Wet stelt voorwaarden
De wet bepaalt in een aantal gevallen dat de verkrijger geen overdrachtsbelasting is verschuldigd, bijvoorbeeld ingeval van een fusie, interne reorganisatie of (af)splitsing van vermogen onder algemene titel. Dijkstra: “Aan de toepassing van die vrijstellingen stelt de wet echter voorwaarden. Zo is de faciliteit niet van toepassing als een splitsing in overwegende mate is gericht op het ontgaan of uitstellen van belastingheffing. Daarvan is sprake als de splitsing niet is ingegeven door zakelijke overwegingen, zoals herstructurering van actieve werkzaamheden. Als de aandelen in de gesplitste of verkrijgende rechtspersoon binnen drie jaar worden verkocht, veronderstelt de wetgever dat de splitsing in overwegende mate is gericht op belastinguitstel of -ontwijking. Het is dan aan de belastingplichtige om het tegendeel aan te tonen.”
Geen belastingbesparende motieven
Over die tegenbewijsregeling heeft de Hoge Raad recentelijk een interessant arrest gewezen, stelt Dijkstra. De zaak draaide om een olieconcern dat in november 2015 een tankstation afsplitste naar een nieuw opgerichte vennootschap. Reeds in juni 2015 was overeengekomen dat het tankstation direct na afsplitsing zou worden verkocht aan een derde partij. De dag na de afsplitsing zijn de aandelen ook daadwerkelijk overgedragen. Het geschil was of desondanks aanspraak kon worden gemaakt op de splitsingsvrijstelling in de overdrachtsbelasting. Het Hof in Den Haag vond van wel. “En achtte het aannemelijk dat de splitsing puur was ingegeven door bedrijfseconomische en strategische overwegingen en dat belastingbesparende motieven geen rol hebben gespeeld.”
Cassatieberoep ongegrond
Voor de Hoge Raad speelde de vraag of het feit dat al ten tijde van de splitsing duidelijk was dat de aandelen in de afgesplitste vennootschap verkocht zouden worden. Dat staat een succesvol beroep op de tegenbewijsregeling in de weg. Dijkstra: “Ons hoogste rechtscollege beantwoordt die vraag ontkennend en geeft aan dat de mogelijkheid om tegenbewijs te leveren niet beperkt is naar gelang het tijdsverloop tussen de afsplitsing en de vervreemding van de aandelen. Ook als het voornemen tot verkoop bij splitsing al aanwezig was, blijft de mogelijkheid bestaan om zakelijke motieven aannemelijk te maken. En in dit geval is belanghebbende daarin geslaagd. Het namens de staatssecretaris van Financiën ingestelde cassatieberoep werd ongegrond verklaard.”
Bron: Deloitte, HR 13 september 2019, 18/04792, ECLI:NL:HR:2019:1297
Lees ook
Alle ins en outs over de bronbelasting op interest en royalty’s
Diepgaand onderzoek naar belastingafspraken met 39 multinationals