
De Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) heeft op 14 oktober RJ-uiting 2019-14 uiteengezet. Deze gaat over de verwerking van materiële vaste activa. Maar meer specifiek gaat het om een overgangsbepaling in de verwerking van de kosten voor groot onderhoud.
De overgangsbepalingen zijn van kracht voor verslagjaren die aanvangen op of na 1 januari 2019. Naar onze mening blijkt uit deze uiting de voorkeur van de RJ om deze kosten niet langer te verwerken via een voorziening groot onderhoud, maar om deze kosten te activeren en af te schrijven. Voor de overgang naar dit stelsel zijn door de RJ handreikingen gedaan om de overgang soepeler te laten verlopen zonder dit als volledige ‘stelselwijziging’ te classificeren. Dit artikel kijkt naar de belangrijkste gevolgen van de RJ-uiting, alsmede de hieruit volgende effecten op de “getrouwe weergave” van de jaarrekening.
E-learning over integrated reporting
Dr. Ferdy van Beest, Universitair Docent op de Nyenrode Business Universiteit, heeft op The Finance Academy een e-learning opgenomen over integrated reporting.
Achtergrond over voorziening groot onderhoud
Vaak wordt er voor de verwerking van de kosten van groot onderhoud een voorziening groot onderhoud getroffen voor het op een later tijdstip hebben van groot onderhoud. Zo konden de kosten beter over de jaren worden gespreid. Alternatief geldt als verwerkingswijze in de verslaggevingsregels het activeren en afschrijven van kosten van groot onderhoud.
De achtergrond van de overgangsbepaling zoals opgenomen in de uiting is volgens de RJ dat diverse rechtspersonen willen overgaan van het stelsel van het vormen van een voorziening voor groot onderhoud naar het stelsel van verwerken van de kosten van groot onderhoud. Dat als onderdeel van de boekwaarde van het actief. Via deze methode wordt de ‘reservering’ voor voorziening groot onderhoud dus niet separaat als voorziening gepresenteerd (en de materiële vaste activa op klassieke wijze afgeschreven). De reservering voor toekomstig onderhoud wordt geactiveerd binnen de materiële vaste activa. De vrijval van de voorziening groot onderhoud bij deze overgangsbepaling wordt verwerkt in het eigen vermogen.
Voorziening groot onderhoud, een getallenvoorbeeld
De dotatie aan de post voorziening groot onderhoud verloopt via de winst- en verliesrekening. De RJ geeft een helder getallenvoorbeeld om het onderscheid tussen de traditionele verwerking door middel van een voorziening maar activering binnen de materiële vaste activa, alsmede de overgang te beschrijven. Derhalve gebruiken wij hetzelfde getallenvoorbeeld als de RJ. Er wordt in dit voorbeeld geen rekening gehouden met belastingen.
Feitencomplex
Een rechtspersoon heeft een pand met een kostprijs van 2.000.000 euro, liquide middelen van 250.000 euro en een eigen vermogen van 2.250.000 euro. Op het moment van investeren van het pand worden de volgende schattingen gemaakt. De resterende gebruiksduur bedraagt 40 jaar. Eens per 10 jaar moet het dak worden gerenoveerd tegen de geschatte kosten van 200.000 euro. Aan de lift moet om de vijf jaar groot onderhoud te worden verricht. De geschatte kosten daarvan bedragen 100.000 euro.
De jaarlijkse dotatie aan de voorziening groot onderhoud is dus: 40.000 euro. Te weten, 100.000/5 (lift) plus 200.000/10 (dak). De verwerking van deze dotatie loopt via de winst- en verliesrekening. Na verwerking van de afschrijving, maar voor het daadwerkelijke onderhoud, want deze vindt plaats in jaar 6, ziet de balans er ultimo jaar 5 voor de ‘voorzieningenmethode’ er als volgt uit:
Overgang voorziening naar activering (met ingang jaar 6; balansen ultimo jaar 5)
De RJ lijkt naar onze mening duidelijk een voorkeur te hebben voor activering binnen de materiële vaste activa. Om dit te stimuleren hebben ze een overgangsregime bepaald, waardoor de administratieve verwerking makkelijker is en de stelselwijziging eenvoudigweg minder tijd, geld en moeite kost. De overgang van de systematiek van een voorziening groot onderhoud naar activering mag volgens de RJ op drie manieren worden verwerkt:
1. Op retrospectieve wijze conform de voorschriften voor stelselwijzigingen; in overeenstemming met Hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen.
2. Op retrospectieve wijze vanaf voorgaand boekjaar, in afwijking van alinea 208 van hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen.
3. Of op retrospectieve wijze vanaf het huidige boekjaar, in afwijking van alinea 208 van hoofdstuk 140 Stelselwijzigingen.
We gaan er in de voorbeelden, analoog aan het voorbeeld van de RJ, dus vanuit dat de overgang vanaf jaar 6 plaatsvindt. Vervolgens is het belangrijk uiteen te zetten wat de effecten op de balansen ultimo jaar 5 zijn volgens bovenstaande drie methoden.
Methode 1: Stelselwijziging
Dit betreft eigenlijk de klassieke stelselwijziging (inclusief vergelijkende cijfers). Bij deze methode vindt herrekening plaats van het eigen vermogen op basis van de gewijzigde grondslagen. Op basis van bovenstaande feiten komen we dan, na vrijval van de voorziening groot onderhoud en de herrekening van de totale materiële vaste activa, tot de volgende balans ultimo jaar 5:
In het voorbeeld van de RJ wordt er bij toepassing van de klassieke stelselwijziging van uitgegaan dat reeds vanaf het moment van investeren de componentenbenadering werd toegepast. De boekwaarde van de materiële vaste activa ultimo jaar 5 bedraagt derhalve 1.587.500 euro (1.700.000 * 35/40 jaar + 100.000 euro * 0/5 jaar + 200.000 euro * 5/10 jaar).
Methode 2: retrospectief vanaf voorgaand boekjaar
Bij retrospectieve verwerking vanaf het voorgaande boekjaar, zoals is bedoeld in de overgangsbepaling RJ 212.807, vindt herrekening plaats van het eigen vermogen aan het begin van het voorgaande boekjaar. Een voordeel van deze methode ten opzichte van methode 1 is, is dat deze veel minder bewerkelijk is, omdat niet alles teruggerekend hoeft te worden. De voorziening aan het begin van het voorgaande boekjaar valt vrij ten gunste van het eigen vermogen, maar er vindt geen totale herrekening plaats van de materiële vaste activa (wat bij methode 1 wel gebeurt). De balans ultimo jaar 5 ziet er dan, na vrijval van de voorziening groot onderhoud, als volgt uit:
Methode 3: retrospectief vanaf huidige boekjaar
Bij retrospectieve verwerking vanaf het huidige boekjaar, vindt herrekening plaats van het eigen vermogen aan het begin van het huidige boekjaar. Volgens deze methode heeft de vrijval in jaar 5 nog niet plaatsgevonden (aangezien de transitie voor jaar 6 is voorgesteld) en ziet de balans er nog exact hetzelfde uit als onder de klassieke ‘voorzieningenmethode’. De balans ziet er derhalve als volgt uit:
Potentiële methode volledig prospectief ontbreekt
Wat volgens Flynth opvalt, is dat de RJ enerzijds wil ‘helpen’ door een mild overgangsregime te bepalen en door af te stappen van een klassieke stelselwijziging. Maar anderzijds staat de RJ een volledig prospectieve uitwerking niet toe. Bij een volledig prospectieve uitwerking zou de stelselwijziging zonder terugwerkende kracht worden verwerkt in de jaarrekening als ‘bate’ (bij de vrijval van de voorziening). Dit betekent dat alleen nieuwe posten op de nieuwe wijze gewaardeerd worden en dat de boekwaarde van het vorige boekjaar ongewijzigd blijven. Bij een volledig prospectief systeem zou de balans ultimo jaar 5 dus nog vergelijkbaar zijn met die van het stelsel volgens de ‘voorzieningen-methode’ en overigens ook methode 3.
Maar let op! Deze methode is dus niet voorgesteld door de RJ en is daarmee ook niet toegestaan om de overgang van voorziening groot onderhoud naar activering te verwerken.
Overgang voorziening naar activering (met ingang jaar 6, balansen ultimo jaar 6)
Door de RJ is een duidelijk voorbeeld uitgewerkt, waarbij de overgang in jaar 6 van de klassieke ‘voorzieningmethode’ plaatsvindt richting één van de drie voorgestelde overgangsmethoden met activering groot onderhoud binnen de materiële vaste activa. In het voorbeeld van de RJ wordt gesteld dat in jaar 6 aan de lift daadwerkelijk groot onderhoud wordt verricht voor een bedrag van 110.000 euro. We gaan hier niet verder in op de specificaties rondom de verdere berekening, die kunt u terug lezen in de RJ-uiting zelf. Maar wel geven we hier een overzicht van het Eigen vermogen ultimo boekjaar 6 door middel van:
Klassieke Voorzieningmethode |
Eigen vermogen |
1.698.000 euro |
Methode 1: retrospectief + stelselwijziging |
Eigen vermogen |
1.753.000 euro |
Methode 2: retrospectief, vorig BJ -/- stelselwijziging |
Eigen vermogen |
1.843.000 euro |
Methode 3: retrospectief, huidig BJ -/- stelselwijziging |
Eigen vermogen |
1.843.000 euro |
Per saldo laat de RJ-uiting zien dat er ultimo jaar 5 sprake is van een vermogensverschil tussen de verschillende verwerkingsmethoden van 11,1 procent (2.000 ten opzichte van 1.800) en 8,5 procent ultimo 6 (1.843 ten opzichte van 1.698).

Gevolgen getrouw beeld zijn groot
Een jaarrekening moet een getrouw beeld geven van het vermogen en het resultaat van de organisatie. Dit betekent uiteraard niet dat de jaarrekening tot op de laatste euro nauwkeurig hoeft te zijn. Wel moet de jaarrekening zo nauwkeurig zijn dat de gebruiker zijn of haar beslissingen hierop kan nemen. En hoewel er veel gediscussieerd wordt over het begrip materialiteit zijn wij van mening dat een vermogensverschil van 11,1 procent in jaar 5 (2.000 ten opzichte van 1.800) of 8,5 procent in jaar 6 (1.843 ten opzichte van 1.698) voor een aantal gebruikers zeker als materieel kan worden beschouwd. Binnen Flynth zien we overigens nog grotere verschillen. Daarnaast zorgt de overgang voor een verslechtering van de vergelijkbaarheid tussen ondernemingen, omdat er gekozen kan worden tussen drie verwerkingsmethoden. Methoden 2 en 3 zijn veel minder bewerkelijk, maar de drie methoden tezamen zorgen wel voor cherry picking-mogelijkheden.
Aanpassing heeft mogelijk effect op bankconvenanten
Ook kan de aanpassing mogelijk effect hebben op de bankconvenanten van een onderneming aangezien de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen sterk verandert (meestal overigens ten gunste van de klant). De transitie kan hiermee ‘gebruikt’ worden als sturingsmechanisme als een onderneming een bankconvenant dreigt te overschrijden. Als laatste punt merken we op dat de voorzieningen in het verleden een drukkend effect hebben gehad op het resultaat. Door deze correctie laat het cumulatieve winstcijfer over de totale periode een hiaat zien ten opzichte van de economische realiteit. Als de RJ ondernemingen wil stimuleren over te stappen naar een methode van activering binnen de materiële vaste activa, kunnen ze wellicht eveneens de volledig prospectieve verwerking toestaan. Daarbij wordt de vrijval van de voorziening groot onderhoud als bate verwerkt.
Discussie
Dit artikel is bedoeld om een uiteenzetting te geven over de nieuwe RJ-uiting. Die gaat over de overgangsbepaling materiële vaste activa, als de kosten voor groot onderhoud niet langer worden verwerkt via een voorziening groot onderhoud. In plaats daarvan worden ze geactiveerd binnen de post materiële vaste activa. De RJ probeert deze overgang te stimuleren door een verlicht overgangsregime voor te stellen. Hoewel we begrijpen dat deze overgangsmogelijkheid wordt geboden, is het de vraag of de geboden methoden niet ook veel beperkingen oplevert. Zo zijn de effecten op het vermogen relatief groot. Daardoor kan over een getrouwe weergave worden gediscussieerd en verslechtert de vergelijkbaarheid als gevolg van de drie geboden opties. Daarnaast heeft de nieuwe verwerkingsmethoden effect op de verhouding tussen eigen en vreemd vermogen wat weer effecten kan hebben op bijvoorbeeld bankconvenanten. De overgang kan derhalve gebruikt worden als sturingsmechanisme.
Dr. Ferdy van Beest, Senior Adviseur Audit bij Flynth Accountants en Adviseurs en Universitair Docent op de Nyenrode Business Universiteit.