
Onlangs is editie 2020 van de Richtlijnen voor de jaarverslaggeving verschenen. Cm: zet de belangrijkste wijzigingen op een rij. De hiervoor geselecteerde wijzigingen vloeien voort uit twee projecten die meerdere hoofdstukken omvatten. Het ene is het ‘optieproject’ en het andere betreft het laten vervallen van enkele toelichtingsvrijstellingen voor middelgrote ondernemingen.
Bij diverse onderwerpen biedt de regelgeving een keuze uit twee of meer alternatieven. Het bekendste voorbeeld is de waardering van bepaalde activa tegen historische kostprijs of actuele waarde. Uit oogpunt van onderlinge vergelijkbaarheid van jaarrekeningen zijn dergelijke keuzes (opties) niet wenselijk.
Daarom heeft de Raad voor de Jaarverslaggeving (RJ) in de afgelopen jaren beoordeeld of opties behouden moeten blijven of dat ze beter kunnen vervallen. Opties die voortvloeien uit de wet – zoals de genoemde keuze tussen historische kostprijs en actuele waarde – kunnen echter niet door de RJ worden veranderd. Ook daar waar de keuze eveneens onder IFRS bestaat, wil de RJ die optie bij voorkeur handhaven. Maar bepaalde door de RJ geïnitieerde opties (zijn) komen te vervallen of worden aangepast.
Lees ook: IFRS-standaard voor klimaatrapportage komt langzaam op gang
Vervallen of aangepaste opties
In editie 2020 zijn voor vijf onderwerpen opties vervallen of aangepast.
- In het kasstroomoverzicht (RJ 360) mocht het bedrag aan liquide middelen dat gedurende het boekjaar middels een overname werd verkregen, worden gepresenteerd als een aansluitingspost onderaan het kasstroomoverzicht. Voortaan moet dit echter worden gesaldeerd met de investeringskasstroom van de overname. Dit sluit aan bij IFRS.
- Bij waardering van vastgoedbeleggingen tegen reële waarde is vaak een herwaarderingsreserve aan de orde. RJ 213 geeft dan de keuze om wel of niet rekening te houden met veronderstelde afschrijving. Deze keuze bestaat nog steeds, maar de voorkeur van de RJ om hiermee rekening te houden is vervallen. Dit lijkt overigens de diversiteit te vergroten.
- Bij het toepassen van ‘hedge accounting’ (RJ 290.6) moeten bedragen soms tijdelijk als overlopende post of in het eigen vermogen worden geboekt. Voortaan moeten deze bedragen zo snel mogelijk worden verwerkt in het actief waarop de risicoafdekking ziet (‘basis adjustment’). Onder IFRS bestaat hier nog wel een keuze om een hedgereserve langer aan te houden. De methode van basis adjustment is echter overzichtelijker.
- RJ 213 staat toe om vastgoed dat verkregen is onder een operationele lease – en daarmee in principe ‘off balance’ blijft – toch voor de reële waarde in de balans op te nemen, als het naar zijn aard een vastgoedbelegging is. Denk hier met name aan erfpacht dat wordt onderverhuurd. Voorheen mocht dit gekozen worden per vastgoedobject, maar voortaan moet deze keuze worden gemaakt voor alle soortgelijke transacties. Deze oorspronkelijke IFRS-optie bestaat onder IFRS niet meer, omdat daar alle leases door de lessee in de balans worden opgenomen.
- Bij op aandelen gebaseerde betalingen (zoals werknemersopties) mag de optiehouder soms kiezen tussen een afwikkeling door daadwerkelijke levering van de aandelen of door contante betaling. RJ 275 voorzag in een optionele vereenvoudiging voor de waardering van beide aspecten, maar die is nu vervallen.
Lees ook: Jaarverslagenonderzoek 2020: er valt nog veel te verbeteren
Vrijstellingen middelgroot
Voor middelgrote ondernemingen biedt de RJ op diverse plaatsen optionele vereenvoudigingen, zowel wat betreft waardering als wat betreft toelichtingen. Deze zijn samengevat in RJ 315. De RJ heeft deze lijst doorlopen om te kijken of al die vrijstellingen nog gerechtvaardigd zijn. De RJ heeft besloten dat de volgende toelichtingsvrijstellingen voor middelgrote ondernemingen komen te vervallen.
- Ook middelgrote ondernemingen moeten voortaan bij bijzondere waardeverminderingen (RJ 121) de belangrijke veronderstellingen waarop kasstroomprognoses zijn gebaseerd toelichten.
- In het geval dat kan worden verwacht dat een stelselwijziging (RJ 140) of een schattingswijziging (RJ 145) belangrijke kwantitatieve invloed zal hebben op een of meer volgende boekjaren, dienen (voor zover mogelijk) ook middelgrote ondernemingen een cijfermatige indicatie van deze invloed te geven.
- De toelichtingseisen rond rente-, kasstroom- en liquiditeitsrisico rond financiële instrumenten (zoals derivaten, maar ook vorderingen en schulden) gelden voortaan ook voor middelgrote ondernemingen.
De genoemde wijzigingen gelden voor boekjaren die aanvangen op of na 1 januari 2021.
Auteur: dr. Bart Kamp RA
Dit artikel is verschenen in F&A Actueel 2020, afl. 11.
Volg Executive Finance op LinkedIn!
Geef een reactie