
Pillar 2 tracht (resterende) belastingontwijking en belastingconcurrentie tussen landen te verminderen. De ambitie is om Pillar 2 per 1 januari 2023 in werking te laten treden naast de reeds bestaande en complexe (inter)nationale (vennootschaps)belastingstelsels. Een nadere toelichting van PwC.
Vanwege de complexiteit en potentiële impact verdient het aanbeveling (reeds) te starten met een Pillar 2 impact assessment. Al met al staat buiten kijf dat Pillar 2 het (inter)nationale fiscale landschap ingrijpend zal wijzigen en tevens zal zorgen voor nieuwe, complexe wet- en regelgeving dat gepaard zal gaan met additionele complianceverplichtingen voor multinationale ondernemingen.
Wat zal Pillar 2 betekenen voor internationale en Nederlandse bedrijven?
Het moge duidelijk zijn dat de inwerkingtreding van beide Pillars het internationale fiscale landschap ingrijpend zal wijzigen. Of het ook zal leiden tot een ‘eerlijke(re)’ verdeling en een hogere winstbelastingdruk moet nog blijken. De Pillars zullen in werking treden naast de reeds bestaande en zeer complexe (inter)nationale (vennootschaps)belastingstelsels, verdragen ter voorkoming van dubbele belasting, diverse (Europese) richtlijnen en besluiten.
Door het introduceren van nieuwe maatregelen, wordt het (inter)nationale fiscale landschap nóg complexer. Hoewel niet expliciet zo benoemd door de OESO, vormt Pillar 2 in feite een geheel nieuw winstbelastingstelsel, waartegen de fiscale stelsels van jurisdicties gezet moeten worden. Daarnaast zullen landen wereldwijd de bijheffingsmechanismen in hun wetgeving moeten implementeren. Afhankelijk van de positie van een entiteit in de concernstructuur (i.e. uiteindelijke moedermaatschappij, tussenhoudster of dochtermaatschappij) kan een entiteit te maken krijgen met een bijheffing onder de Income Inclusion Rule (IIR) of Undertaxed Payments Rule (UTPR). De wisselwerking tussen het Pillar 2-stelsel en de nationale winstbelastingstelsels, maar ook de interactie tussen de verschillende maatregelen maken het uiterst complex.
Door het introduceren van nieuwe maatregelen, wordt het (inter)nationale fiscale landschap nóg complexer
Administratieve lasten nemen toe
Tegelijkertijd zullen de administratieve lasten voor internationaal opererende ondernemingen toenemen. Enerzijds doordat zij wellicht met een bijheffing te maken krijgen; anderzijds door de toename aan compliance- en aangifteverplichtingen in de verschillende jurisdicties. Zo zal in elke jurisdictie waar de multinational actief is in principe het effectieve belastingtarief bepaald dienen te worden om te bepalen of aan het minimum wordt voldaan. Veel is nog onduidelijk en zal nog moeten uitkristalliseren. Zo is nog niet bepaald hoe de (Nederlandse) administratieve verplichtingen precies ingevuld zullen worden en of Pillar 2 geïntegreerd zal worden in de Nederlandse vennootschapsbelasting of zal worden voorzien in een additionele (separate) aangifteverplichting. En dit alles met het oog op het zeer ambitieuze doel van de OESO om beide Pillars met ingang van 1 januari 2023, met uitzondering van de UTPR, in werking te laten treden. Per 1 januari 2024 zal de inwerkingtreding van de UTPR volgen.
Stelsel aan vervanging toe
Het huidige internationale fiscale stelsel stamt nog uit het begin van de 20e eeuw. Door de inmiddels sterk digitaliserende en globaliserende economie is dit stelsel aan vervanging toe. De laatste decennia, en met name na de financiële crisis van 2008, ligt de belastingheffing van multinationale ondernemingen onder een vergrootglas en is het regelmatig onderwerp van zowel maatschappelijke als politieke discussie. Mede naar aanleiding hiervan heeft de OESO in 2015 vijftien actiepunten vormgegeven om belastingontwijking, grondslagerosie en winstverschuivingen van multinationale ondernemingen tegen te gaan (BEPS 1.0). Op het punt van belastingheffing in een digitaliserende (en globaliserende) economie is destijds geen consensus bereikt.
De laatste decennia, en met name na de financiële crisis van 2008, ligt de belastingheffing van multinationale ondernemingen onder een vergrootglas en is het regelmatig onderwerp van zowel maatschappelijke als politieke discussie
In de loop van 2019 heeft de OESO vanuit het Inclusive Framework (IF) twee Pillars geïntroduceerd, waarmee de aanwezige uitdagingen van de digitaliserende wereld worden aangegaan (BEPS 2.0). Deze Pillars hebben als doel de (winst)belastingopbrengst eerlijker te verdelen door de introductie van (belasting)grondslagherverdeling richting marktjurisdicties (Pillar 1) voor ongeveer de 100 grootste bedrijven en een wereldwijd 15%-minimumbelastingniveau (Pillar 2) voor bedrijven met een jaaromzet van, in principe, minimaal € 750 miljoen.
Op 8 oktober 2021 bereikten de 136 jurisdicties (inmiddels, per 4 november 2021, 137 jurisdicties doordat Mauritanië zich heeft aangesloten) van het Inclusive Framework (IF) een (historisch) politiek akkoord over de invoering van beide Pillar s. Voor nu is het wachten op de finale blauwdrukken vanuit de OESO, welke nog voor jaareinde verwacht worden. Het plan van de Europese Commissie is dat zij op basis van de finale OESO blueprints (tevens nog voor jaareinde) met een Richtlijnvoorstel komen om beide Pillar s in de Europese Unie te kunnen implementeren. Het verdere tijdpad bevat het zeer ambitieuze doel om beide Pillars per 1 januari 2023 in werking te laten treden.
Huidige Pillar 2-voorstellen
Met Pillar 2 wordt getracht multinationale ondernemingen altijd een minimumniveau aan winstbelasting te laten betalen. Leden van het IF zijn in juni 2021 overeengekomen dat het minimumtarief 15% zal bedragen. Om dit minimumniveau te bewerkstelligen heeft de OESO een viertal maatregelen geïntroduceerd. Voor de toepassing van Pillar 2 wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de definities die reeds gelden voor Country-by-Country Reporting (CbCR).
Met Pillar 2 wordt getracht multinationale ondernemingen altijd een minimumniveau aan winstbelasting te laten betalen. Leden van het IF zijn in juni 2021 overeengekomen dat het minimumtarief 15% zal bedragen. Om dit minimumniveau te bewerkstelligen heeft de OESO een viertal maatregelen geïntroduceerd. Voor de toepassing van Pillar 2 wordt zoveel als mogelijk aangesloten bij de definities die reeds gelden voor Country-by-Country Reporting (CbCR).
De Income Inclusion Rule (IIR), de primaire regel van Pillar 2, behelst een bijheffing op het niveau van de (uiteindelijke) moedermaatschappij indien en voor zover het effectieve tarief van de dochtermaatschappij (of de vaste inrichting) onder het minimumtarief van 15% ligt. Deze effectieve minimumwinstbelasting houdt in dat, naast het minimumtarief, een enigszins gemeenschappelijke grondslag bepaald dient te worden: de zogenoemde GloBE tax base. De commerciële winstbepaling op basis van financiële verslaggeving (zoals IFRS of US GAAP) fungeert als uitgangspunt. Hier worden vervolgens enige aanpassingen op gemaakt om tot de GloBE tax base te komen. De GloBE tax base vormt de noemer van de breuk, waar de teller wordt gevormd door de covered taxes (kort gezegd, de verschuldigde winstbelasting). Per jurisdictie wordt getoetst of de dochtermaatschappij(en) in dat land al dan niet aan het effectieve minimumtarief voldoet/voldoen (de zogenoemde per-jurisdictiebenadering). Concreet betekent dit dat zowel de covered taxes als de GloBE tax base per land zal worden bepaald. Noemenswaardig is overigens dat een arm’s lengthbeginsel geldt voor de grensoverschrijdende intragroepstransacties voor Pillar 2-doeleinden.
Naast de IIR zijn aanvullende maatregelen als ‘vangnetbepalingen’ geïntroduceerd, waaronder de invoering van een aftrekbeperking voor bepaalde (grondslaguithollende) intra-groepsbetalingen (zoals interest en royalty’s) die niet aan het effectieve minimumtarief zijn onderworpen (Undertaxed Payments Rule (UTPR)). Het is de vraag hoe de verschillende (geïmplementeerde) maatregelen (in de verschillende jurisdicties) precies zullen gaan interacteren. De voorkoming van dubbele belasting moet nog worden geregeld. Verder is het afwachten hoe Pillar 2 zal co-existeren met het GILTI-regime in de Verenigde Staten.
Uitzonderingen
Bepaalde sectoren, zoals beleggings- en pensioenfondsen, zijn van het toepassingsbereik van Pillar 2 uitgezonderd. Tevens zal een formulaic substance-based carve-out worden ingevoerd, waardoor een bepaald percentage van de loonkosten en materiële vaste activa wordt uitgezonderd van Pillar 2. In principe zal deze carve-out 5% van zowel de materiële vaste activa als 5% van de loonkosten in een bepaalde jurisdictie omvatten. Voor de eerste 10 jaar geldt een hoger percentage van 10% van de loonkosten en 8% van de waarde van de materiële vaste activa (welke percentages jaarlijks zullen afnemen naar 5%).
Hoewel Nederland tijdens de (IF-)onderhandelingen heeft ingezet op een zo robuust mogelijke vormgeving van Pillar 2 (met zo min mogelijk uitzonderingen), heeft de OESO in haar Statement van 8 oktober 2021 een uitzondering geïntroduceerd voor bedrijven in ‘de initiële fase van hun internationale activiteit’. Voor bedrijven die (i) in niet meer dan vijf andere landen actief zijn en (ii) maximaal EUR 50 miljoen aan materiële activa in het buitenland hebben geldt een tijdelijke uitzondering van de UTPR voor een periode van maximaal 5 jaar. Bovendien geldt voor landen waar een multinationale onderneming een omzet behaalt van minder dan € 10 miljoen en een winst van minder dan € 1 miljoen een ‘de minimis exclusion’.
Tijd voor een eerste impact assessment
Het is van belang de ontwikkelingen goed in de gaten te houden mede met het oog op het strakke tijdspad en de ambitie om Pillar 2 (via een Richtlijn in de EU en daaruit voortvloeiende nationale wetgeving) per 1 januari 2023 in werking te laten treden. Het verdient aanbeveling niet te wachten op (finale) nationale wetgeving, maar reeds te starten met het uitvoeren van een impact assessment voor Pillar 2. Vragen als ‘wat betekent Pillar 2 voor mijn organisatie in termen van financiële impact, vereiste middelen, beschikbaarheid van data en de gereedheid van (IT) systemen binnen mijn bedrijf?’ en ‘ met welke stakeholders binnen en buiten mijn organisatie moet ik in gesprek gaan over de potentiële impact die Pillar 2 zal hebben op mijn organisatie?’ zijn hierbij cruciaal.
Een vervolgstap zou (kunnen) zijn om de compliance- en reportingvereisten voor Pillar 2 te integreren in de huidige rapportage- en complianceprocessen binnen uw organisatie. Dit vergt tevens resources van verschillende functies binnen de organisatie – niet alleen tax gerelateerd.
Hoogstwaarschijnlijk makkelijker gezegd dan gedaan. Daarom is het in onze ogen essentieel dat niet te lang (meer) gewacht wordt met een (eerste) impact assessment. Pillar 2 zal namelijk niet alleen zorgen voor (mogelijk) financiële impact, maar ook zorgen voor additionele verplichtingen in het licht van compliance en reporting. Vandaar onze boodschap: planning is key.
Dit artikel is eerder verschenen op de website van PwC.