De belasting van corporates is er weliswaar eerlijker op geworden, maar ook complexer. Terwijl de voorgestelde maatregelen zoals een vijftien procent winstbelasting, het melden van agressieve structuren en het belasten van digitale omzet zo rechttoe rechtaan leken. Peter Kavelaars, hoogleraar fiscale economie aan Erasmus School of Economics: “Het pakket maatregelen is omvangrijk en complex.”
Na de financiële crisis van 2008 onthulden journalisten en masse belastingontwijking op grote schaal van corporates. “De financiële crisis had natuurlijk zijn oorsprong bij banken en verzekeraars, maar kreeg een olievlekwerking naar andere sectoren”, legt Kavelaars uit. “Na de bankensector doken journalisten in de belastinghuishouding van grote corporates en daaruit bleek dat de belastingbetaling niet zelden alleen op een laag pitje stond, maar ook nogal eens verliep via schimmige structuren. Daarvoor werden die agressieve belastingstructuren toen nog niet zozeer als een probleem gezien. Immers, het kwam het bedrijfsleven ten goede en daarmee ook de economie. Maar na onthullingen in de Panama Papers groeide de maatschappelijke verontwaardiging over bijvoorbeeld double en triple dips. Er moest iets gebeuren.”
Base Erosion and Profit Shifting
Dat ‘iets’ kreeg het momentum door een top van de G20 (de twintig economische grootmachten van de wereld). Die zette weer de Organisatie voor Economische Samenwerking en Ontwikkeling aan het werk. De OESO bestaat uit 38 landen. Die organisatie biedt een platform om sociaal en economisch beleid te bestuderen en te coördineren. “Het momentum was met name daar omdat veel landen inzagen dat ze enorme belastinginkomsten misliepen”, aldus Kavelaars. De OESO presenteerde in 2012 voor de periode tot 2015 een ingrijpend vijftien actiepuntenplan onder de naam Base Erosion and Profit Shifting (BEPS). “Dat dat plan er kwam was al een overwinning op zich. Gedacht werd dat het bedrijfsleven wel zijn gang zou kunnen gaan, maar niets was minder waar. Overheden zagen in dat ze honderden miljoenen misliepen en waren vastbesloten daar iets aan te doen.” Nederland werd, met nu nog steeds tienduizend brievenbusfirma’s en miljarden die via ons land naar zonnige oorden liepen, gezien als belastingparadijs. Kavelaars: “Nu nog steeds, alhoewel Nederland het beleid honderd procent heeft omgegooid. We worden desondanks nog steeds met de nek aangekeken. Ook omdat de grootste financiële stromen nog steeds via ons land en Luxemburg lopen.”
Wirwar aan vertalingen
OESO heeft 38 landen achter zich, maar het wist ook niet-leden voor het BEPS-plan te winnen. Momenteel circa 140 landen. “Dat terwijl de landen verenigd in de OESO al negentig procent van de wereldeconomie uitmaken”, verklaart Kavelaars. Hij legt ook uit dat BEPS weliswaar maatregelen betreft, maar ieder land daar zijn eigen nationale wetgeving van moet en kan maken. “Dat levert een wirwar aan vertalingen van dat actieplan op. Behalve in de Europese Unie, waar de Europese Commissie er in veel gevallen wetgeving van heeft gemaakt waardoor er wel coördinatie binnen de EU bestaat.”
1. Aanpak van hybride structuren
Het belangrijkste thema van BEPS is het aanpakken van zogeheten hybride structuren. “Multinationals maken daarbij gebruik van de verschillen tussen landen in de omgang met financieringen en entiteiten wel aangeduid als dispariteiten. Dat om daarmee dubbele of drievoudige aftrekposten te creëren. Een grensoverschrijdende concernfinanciering kun je bijvoorbeeld in het ene land als lening aanmerken waardoor de rente aftrekbaar is, maar in het andere land als eigen vermogen, waardoor de ‘rente’ daar helemaal niet wordt belast. Met entiteiten werkt het eigenlijk precies hetzelfde. In het ene land krijgt de entiteit zelf de aftrek, waar de aftrekpost in een ander land wordt doorgeschoven naar de participanten. Waarmee je dus twee keer een voordeel creëert. Op dat principe zijn talloze varianten waar belastingadviseurs heel druk mee waren. Dat principe is aangepakt. Eerst door de OESO, waarna er een vertaling kwam in de EU-richtlijn.”
2. Melden van agressieve belastingstructuren
Een ander onderdeel ging over het verplicht melden van agressieve belastingstructuren door belastingadviseurs. “Als ze structuren tegenkomen of bedenken die agressief zijn, moeten ze dat bij de fiscus melden. De belastingdiensten van de landen in de EU hebben afgesproken informatie over deze structuren onderling uit te wisselen. Maar de grote vraag is: wat is een agressieve belastingstructuur? Dat is nergens hard gedefinieerd en dat maakt het nogal subjectief. Desondanks werkt deze wetgeving wel, omdat multinationals zich, vanwege imagoschade, niet willen branden en dus aan de veilige kan gaan zitten. Ook kan de onderneming een forse boete krijgen als deze een agressieve structuur niet heeft gemeld. De structuren worden daarom al vrij snel gemeld of veel vaker niet uitgevoerd.”
3. Country by country reporting
Verder naar nummer drie: country by county reporting. “Om winsten daar te laten vallen, verrekenden multinationals interne leveringen en diensten zodanig dat het gunstig voor hen uitviel bij het betalen van belasting. De EU-richtlijn verplicht ondernemingen om met een onderbouwing of toelichting op die transfer pricing te komen. Die toelichtingen worden dan ook weer gedeeld tussen belastingdiensten van de lidstaten. De gedachte is dat belastingdiensten de verklaringen kunnen gebruiken om te bepalen of een transfer pricing een zakelijk doel dient. Ook hier heb ik de overtuiging dat het helpt. Bedrijven zijn hun interne verrekeningen aan het aanscherpen. Ze zijn fiscaal braver geworden.”
Ook noemt Kavelaars een conceptrichtlijn die het volgens hem wel gaat halen. “Het core openbare jaarverslag moet een aantal fiscale gegevens bevatten. Welke belasting betalen corporates waar en waar laten ze hun winsten landen? Bedrijven zijn daarop tegen omdat dat concurrentiegevoelige informatie is. Net zoals je als particulier niet graag hebt dat je aangifte inkomstenbelasting op straat ligt. Maar het lijkt er wel op dat dit voorstel van Europese Commissie het gaat halen.”
4. Minimum winstbelasting van vijftien procent
Dan de minimum te betalen winstbelasting van vijftien procent waar de OESO ook mee kwam. Onder president Donald Trump wilde de Verenigde Staten er niet aan, maar zijn opvolger Joe Biden kijkt er anders naar. Ook de G20 toonde zich voorstander, waarna de OESO een modeltekst voor de circa 140 landen die meedoen maakte. De inkt daarvan was nog nauwelijks droog of de Europese Commissie stelde een richtlijn op. Die bepaalt dat grote bedrijven met een omzet van meer dan 750 miljoen euro per jaar vanaf 2023 minimaal vijftien procent omzetbelasting moeten betalen. “Die vijftien procent wereldwijd is echt een minimum. Daar heeft de OESO ingeschat wat wereldwijd politiek haalbaar was. Ik schat in dat dat nog wel een keer naar de twintig procent gaat, maar zeker niet daarboven.” Vijftien procent heffen lijkt simpel, maar de praktijk is weerbarstig. Kavelaars: “Ook hier houd je het verschil van landen. Als een land minder dan vijftien procent heft, dan moet een ander land bijheffen tot aan vijftien procent. De Akzo Nobels en Shells van deze wereld hebben overal ter wereld dochters, kleindochters en achterkleindochters. Dat maakt het complex om uit te rekenen waar je dan wereldwijd zou moeten bijheffen. Ook omdat het niet allemaal belangen van honderd procent zijn. Nu bestaat er wel een rangordesysteem. Je moet toerekenen naar de ultimate parent, zoals dat heet. Maar hoe ga je dan om met moedermaatschappijen en tussenhoudstermaatschappij? Al met al wordt het complexer.” In december 2021 kwam de EU met de richtlijn. Als invoeringsdatum staat 2024 vermeld.
5. Belasting van digitale dienstverlening
Met de opkomst van big techs zoals Facebook, Booking.com, Alibaba, Amazon en Google, kwam ook de discussie over belasting over digitale dienstverlening op gang. “Als je de winsten die dit soort bedrijven maken alleen belast op de plaats waar de productie plaatsvindt – oftewel waar de servers staan – dan is dat een schijntje ten opzichte van de omzetten die ze wereldwijd boeken. Ook omdat heel veel big techs helemaal geen vestiging in sommige landen hebben, maar er wel volop omzet maken. De OESO startte een denkproces, maar dit loopt nog niet zo hard als de andere initiatieven. De organisatie kwam met twee varianten. Eén zegt dat we een digital service tax invoeren oftewel een soort omzetbelasting. Over de behaalde omzet in een bepaald land betalen techbedrijven dan een belasting. Frankrijk en Italië hebben al zo’n fiscaal systeem. De tweede variant is een meer technisch alternatief. Als er omzet wordt geboekt in een land, dan beschouw je het feit dat er omzet wordt geboekt als een fictieve vaste inrichting. Dus alsof er een kantoor zou zijn in het desbetreffende land. Daaraan wordt dan winst toegerekend die kan worden belast.”
De OESO zette het belasten van techbedrijven al in onder de eerste versie van BEPS, maar kreeg daar de handen van met name de VS en China niet voor op elkaar. “Hier ligt dan ook nog geen concrete regeling, alleen nog een voorstel. De OESO hoopt in de zomer van dit jaar alsnog met een definitieve regeling te komen waarbij het systeem van een fictieve vaste inrichting wordt ingevoerd. Ook zo’n regeling zou dan weer bij de EU komen te liggen voor een richtlijn voor alle lidstaten. Of dit er komt? Ja, ik zie het wel gebeuren. Dat techomzetten onbelast blijven in het land waar omzet wordt behaald voelt onrechtvaardig en landen lopen er miljoenen door mis. Het kan zo niet blijven doorgaan, omdat het belastingsystemen ondermijnt. In de overgang van een traditionele economie naar een digitale economie is dit dan ook logisch.”
De werkgelegenheid voor belastingadviseurs zie ik alleen maar toenemen.
Werkgelegenheid belastingadviseurs neemt toe
Tot slot concludeert Kavelaars, alles overziend, dat belastingwetgeving voor corporates, complex wordt. Complexer dan dat het was. “De werkgelegenheid voor belastingadviseurs zie ik alleen maar toenemen. Maar ook de fiscus heeft veel werk aan deze internationale ontwikkelingen. Nu wil de Europese Commissie wel naar eenduidige fiscale behandeling van bedrijven binnen de EU toe. De EU wil zelfs eigen belasting gaan heffen. Maar daarmee zouden lidstaten fiscale soevereiniteit op moeten geven. Dat gaat niet gebeuren, althans voorlopig zeker niet. Ook omdat lidstaten veelal al vinden dat de EU al genoeg bevoegdheden heeft overgenomen. Ook is er al kritiek op het feit dat de Europese Unie zelf obligaties uitgeeft, onder meer om coronasteunplannen te bekostigen.” Nederland heeft zijn beleid aangepast aan de nieuwe fiscale realiteit. Maar moet Nederland niet vrezen voor een uittocht van multinationals? “Dat valt wel mee. Onderzoeken wijzen uit dat de fiscale factor in de regel maar ongeveer vijf procent uitmaakt van het waarom ze zich in een bepaald land vestigen. Daar hoeven we ons dus niet druk over te maken. We hebben een goede infrastructuur en dat is veel belangrijker.”
Nederland is geen belastingparadijs en “zal het ook nooit worden”, zei staatssecretaris Marnix van Rij (Fiscaliteit) bij zijn aantreden. Tegelijkertijd noemt hij het van groot belang dat Nederland een aantrekkelijk vestigingsland blijft voor bedrijven. Het kabinet heeft de afgelopen jaren, mede onder internationale druk, werk gemaakt van een strengere aanpak van brievenbusfirma’s die het milde fiscale klimaat gebruiken om zo min mogelijk belasting te betalen. “Dat gaat gewoon voortgezet worden”, zegt Van Rij. De CDA’er noemt het wel “belangrijk voor de werkgelegenheid en het innovatief vermogen” dat Nederland een goed vestigingsklimaat behoudt. Niet alleen voor Nederlandse bedrijven maar ook voor “echt productieve ondernemingen uit het buitenland”. Daar is ook “goed fiscaal beleid” voor nodig. Van Rij is van huis uit fiscaal jurist.