
De huidige inflatie lijkt in vele opzichten op die uit de jaren ’70, aldus Erik Weisman, portfoliomanager bij MFS, maar we moeten ons er niet blind op staren. In zijn artikel ‘That ‘70s show’ legt de econoom de overeenkomsten en de verschillen naast elkaar.
De overeenkomsten
Olie en voedsel
De meest duidelijke overeenkomst tussen de jaren ’70 en nu is de verhoogde olieprijs. Het olie-embargo van de OPEC in 1973 en de Iraanse revolutie in 1979 verstoorden het energie-aanbod wereldwijd. Momenteel is het vooral de Russische invasie in Oekraïne die zoveel impact heeft op de olie- en natuurlijke gasvoorraden, dat de markten wankelen. De oorlog heeft daarnaast grote gevolgen voor de wereldwijde voedselvoorraden, aangezien het exporteren van graan uit Oekraïne momenteel erg lastig is. Ook in de jaren ’70 zorgden wereldwijde voedseltekorten – onder andere door de mislukte graanoogsten in de Soviët-Unie – voor flink hogere prijzen.
Defensie en sociale projecten
De op hol geslagen prijzen in de jaren ’70 waren de som van verschillende factoren. Een aantal hiervan ontstonden al in de jaren ’60, toen de VS in oorlog was met Vietnam en de Koude Oorlog met de Sovjet-Unie de gemoederen bezighield. Voor de Amerikaanse overheid reden genoeg om grof geld uit te geven aan zowel defensie als sociale programma’s, ook wel de guns and butter-politiek genoemd. Die omstandigheden doen denken aan de huidige situatie: hoge militaire uitgaven in de VS en snelle stijgingen van de defensie-uitgaven in Europa als gevolg van de acties van Rusland in Oekraïne, en tegelijkertijd een stijging van de sociale uitgaven naarmate de babyboomgeneratie ouder wordt.
De Fed zit fout
De Fed heeft de economische situatie in zowel de jaren ’70 als vorig jaar verkeerd ingeschat. Vijftig jaar geleden ging de Amerikaanse centrale bank uit van een grote negatieve output gap, dus werd gewacht met het verhogen van de rente. Inmiddels weten we dat de bbp-kloof juist vrij positief was en alleen negatief werd tijdens recessies. De Fed zag niet goed dat de economie veel beter draaide dan gedacht en had de inflatie weldegelijk kunnen verhogen om de inflatie in te dammen. In de nasleep van de eerste lockdowns gebeurde iets soortgelijks: net toen de inflatie weer omhoog kroop van bijna nul, nam de Fed – na jarenlang haar inflatiedoelstelling te hebben gemist – een flexibele gemiddelde-inflatiedoelstelling aan. Als ‘goedmaker’ voor jaren van te lage inflatie zou de Fed die inflatie tijdelijk boven de doelstelling uit laten komen. De timing had niet slechter kunnen zijn. Knelpunten in de toeleveringsketens, tekorten aan arbeidskracht en een verschuiving in het consumptiepatroon van diensten naar goederen deden de prijzen snel stijgen. De Fed dacht onterecht dat dit vanzelf weer over zou gaan en reageerde opnieuw (te) langzaam.
De verschillen
Losser macro-economisch beleid
Het monetaire en begrotingsbeleid was in de jaren ’70 behoorlijk soepel, wat zich uitte in een periode van buitengewone monetaire liquiditeit. Tegenwoordig is het beleid krapper, ondanks de uitzonderlijk hoge stimuleringsmaatregelen tijdens en vlak na de covidpandemie.
De onafhankelijkheid van de centrale banken en de inflatieverwachtingen
Centrale banken zijn tegenwoordig onafhankelijke dan vroeger, door de hervormingen die na de inflatie van de jaren ’70 werden doorgevoerd. Dit maakt de banken geloofwaardiger en zorgt voor beter verankerde inflatieverwachtingen.
Reële loonstijgingen
In de jaren ’70 overtroffen de loonstijgingen regelmatig de inflatie, wat leidde tot een loon-prijsspiraal: werknemers konden steeds meer besteden, waardoor de prijzen hoger werden, enzovoort. Nu is het zo dat de loonsverhogingen te kort schieten in vergelijking met de gemiddelde inflatie, waardoor we te kampen hebben met een historische daling in de koopkracht.